Centralisatie nader bekeken

13 sep ’16

Door: Hans Elzerman

Onderstaande bijdrage ontvingen we van Hans Elzerman en deze bijdrage is eerder in 4 opeenvolgende artikelen gepubliceerd op de facebook pagina “Schittering in het water”. Hierin beschouwt Elzerman de zwemstructuur, en dan met name de drang tot centralisatie, in diverse landen. Vanuit die beschouwing trekt Elzerman parallellen met het Nederlandse systeem. Inhoudelijke reacties (zie spelregels “discussies”) zijn meer dan welkom!

 

SOMETHING TO LEARN FROM THE RUSSIANS (dl 1)

Neen, ik ga geen artikel wijden aan de heersende ‘twijfels’ over het tot stand komen van Russische sportprestaties in het afgelopen decennium. Op andere gebieden kunnen wij wellicht nog wél iets vanuit de Russische sportgeschiedenis leren, net zoals wij op organisatorisch vlak van het voormalige Oost Duitsland hebben kunnen leren, terwijl hun prestaties uiteindelijk vooral toe te schrijven bleken aan georganiseerd dopinggebruik.

Inleiding

Centralisatie van het topzwemmen in Nederland anno 2016 vindt zijn oorsprong in particuliere initiatieven in Eindhoven en wat later in Amsterdam. In de loop van het eerste decennium van deze eeuw kwamen deze centra onder controle van de KNZB, De Nationale Trainingscentra (NTC) waren een feit. Niet veel later werden de eerste Regionale Trainingscentra (RTC) ingericht, aanvankelijk waren dit er vier, later drie en inmiddels weer vier. De KNZB lijkt de ambitie te hebben het aantal RTCs in de toekomst verder uit te breiden. De functie van RTCs ligt op het gebied van talentontwikkeling, die van NTCs op het gebied van topsport.

Wat betreft opzet, structuur en management vertoont bovenstaande organisatie een aantal overeenkomsten met de centralisatie van het zwemmen in de USSR in de 70-er en 80-er jaren van de vorige eeuw, zoals beschreven in een artikel uit 1996 van de hand van Professor Brent. S. Rushall met de titel ‘Something to learn from the Russians’. Hij schreef dit artikel in het kader van het zg. Carlile Coaches’ Forum en baseerde zich daarbij o.a. op een artikel van Absaliamov (1992). Rushall wilde met zijn artikel vooral een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het Australische zwemmen.

Het artikel van Rushall beschrijft de volgende kenmerken van de toenmalige centralisatie in de USSR:

  • centrale locaties
  • door de bond aangewezen/aangestelde coaches
  • presterende zwemmers werden uit de omgeving gehaald waar ze hun ontwikkeling aan te danken hadden
  • per locatie een hoofdcoach en een wetenschapper als assistent
  • brede (wetenschappelijke) begeleiding inclusief pedagogen en psychologen.

Rushall geeft in zijn artikel aan wat Australië destijds zou kunnen leren vanuit de organisatie en structuur van de toen succesvolle zwemsport in de USSR. Onderstaand is een weergave van Rushall’s betoog destijds, aangevuld met eigen bevindingen en meningen met precies dezelfde doelstelling als Rushall 20 jaar geleden maar dan uiteraard voor Nederland!
Centralisatie als breekijzer
Wanneer landen hun prestatieniveau willen verhogen is het soms nodig de bestaande organisatiestructuur te doorbreken. Centralisatie is een methode waarmee een bond grip op het systeem kan krijgen en daardoor zaken naar zijn hand kan zetten. Op deze manier kan vaak snel verandering worden bewerkstelligd en vooruitgang worden geboekt. In de laatste decennia van de vorige eeuw hebben dit soort processen behalve in de USSR ook plaatsgevonden in o.a. Canada en Australië.

Centralisatie als tijdelijke organisatievorm
Het feit dat dit soort omwentelingen aanvankelijk succesvol is, wil niet zeggen dat het altijd succesvol zal blijven. Het beste kan de afgedwongen centralisatie gezien worden als shock therapie om een voortkabbelende organisatie weer aan de praat te krijgen.

Uiteindelijk echter moet de centrale controle weer (deels) plaatsmaken voor decentralisatie om tegemoet te komen aan de individuele behoeften en ontwikkeling van betrokkenen (sporters, coaches en bestuurders) , uiteraard met behoud van de via de centralisatie gerealiseerde verbeteringen.

De centralisatie in de USSR vereiste gedurende het gehele jaar aandacht van het “systeem”. Het verzorgde luxe trainings-, wedstrijd,- en leefomstandigheden. Echter, geleidelijk aan kregen sporters genoeg van de uitgeoefende controle van bovenaf, welke hen weinig ruimte liet voor zelfbeschikking. Hoewel de successen er waren, begonnen steeds meer sporters het onderdrukkende systeem te verwerpen.

Iets vergelijkbaars gebeurde vorige eeuw in Canada. Een sterke, door de overheid ‘aangemoedigde’ centralisatie, waarbij de belangrijkste sportorganisaties verplaatst werden naar Ottawa, leidde in korte tijd tot indrukwekkende prestatieverbeteringen binnen de Canadese sport. Het rigide vasthouden aan de centrale aanpak en de onwil te decentraliseren leidde na verloop van tijd echter tot een sterke daling van het sportpeil in Canada. Dit gold zeker ook voor het zwemmen dat na een korte bloeiperiode eind 70-er en beinn 80-er jaren, naar een bedenkelijk niveau afzakte.

Ook de centralisatie in Australië (via het Australian Institute of Sports – AIS)  leidde begin 90-er jaren tot grote stappen voorwaarts. De federale regering had de zaken beter aangepakt dan de individuele staten. Ook in Australië bleef de overheid echter vasthouden aan dit beleid, terwijl steeds meer belanghebbenden, met name ook sporters, hun interesse in het systeem begonnen te verliezen.

De kern van Rushall’s betoog in dit kader:

Het centraliseren van activiteiten kan een goed instrument zijn om het prestatieniveau binnen een sport te verhogen. Na verloop van tijd moet deze centralisatie echter plaatsmaken voor decentralisatie waardoor individualiteit, als drijvende culturele kracht binnen een democratie, de kans krijgt de prestatie ontwikkeling verder te vergroten.

Referentie:
Absaliamov, T. (1992). Training in the former USSR. American Swimming, Oct-Nov, 4-11.

 

Centralisatie: symptomen van een organisatie in verval (dl 2)

Rushall beschrijft onderstaande symptomen van een organisatievorm die aan het einde van zijn levenscyclus is:

  • Voor de Russische sporters die in het centrale programma zaten, werd het naar huis gaan een belangrijkere motivator dan presteren op internationaal niveau.
  • Steeds minder coaches waren bereid zoveel inspanning te leveren voor het ontwikkelen van hun sporters, om ze uiteindelijk te moeten afstaan aan de nationale team coaches.
  • De weerstand onder talentvolle sporters om zich aan te sluiten bij het nationale team nam sterk toe.

Volgens Rushall waren dergelijke symptomen ook in Australië te zien, waar het ging om deelname aan AIS programma’s.

Een belangrijke ontwikkeling die zowel in Australië als in Rusland zichtbaar werd, was dat ook de centraal aangestelde staf tot het inzicht kwam dat programma en organisatie belangrijker waren geworden dan de individuele sporter. De prestaties van sporters waren vooral een middel om de “structuur” te promoten.

De Rus Absaliamov (1992) drukte het probleem als volgt uit:

“. . . de “brigade” coaches gingen niet uit van de individuele sporter en waren niet op zoek naar de voor het individu meest geschikte trainingsaanpak. Wanneer het mis liep met een sporter, dan werd die uit de structuur gezet en vervangen door een nieuwe.”

De eerst zo mooie, dure ‘machine’ die aanvankelijk zeges en records opleverde, begon te haperen. Het hoofd van het Russische programma in die tijd (Serguei Vaitsekhovsky) vond het moeilijk de centrale controle los te laten en van zijn traditionele trainingsmethode af te stappen en nam ontslag.

Deze situatie kende zijn parallel in Australië. De moeizame, vaak controversiële relatie van veel coaches met het AIS en het “samenscholen” van het AIS kader tot een soort “WIJ” fenomeen, wijzen op een aantal vergelijkbare omstandigheden.

Rushall: “Het was duidelijk dat het nationale team en met name het AIS, het zicht op individuele belangen in het zwemmen was kwijtgeraakt. Ook hier was de focus komen liggen op programma’s en instituten, hetgeen in Rusland leidde tot de ondergang van het gecentraliseerde systeem”.

Referentie: Absaliamov, T. (1992). Training in the former USSR. American Swimming, Oct-Nov, 4-11.

 

Centralisatie: parallellen tussen de USSR en Australië (dl 3)

De Russen gooiden het centrale systeem niet geheel over boord en kozen voor een hybride systeem met decentrale training en coaching en periodieke centrale trainingskampen en wetenschappelijke ondersteuning.

Deze verandering was nagenoeg identiek aan het voorstel van de Australische coaches t.a.v. het (financieel) ondersteunen van individuele zwemmers en het omvormen van het AIS als centrale spil in het Australische zwemmen naar dienstverlener aan het Australische zwemmen.

De kernpunten van de Russische decentralisatie waren:

  1. Deelname aan gecentraliseerde trainingssessies werd vrijwillig.
  2. Alle coaches werd verteld dat geen enkele sporter verplicht zou worden naar een andere coach te vertrekken. Wanneer een coach meende dat hij/zij een zwemmer tot Olympisch kampioen kon helpen ontwikkelen, dan was dat de keus van de zwemmer en diens coach.
  3. De federatie coaches werden het land ingestuurd om clubs te bezoeken en ze te helpen de voorwaarden te scheppen voor het verder ontwikkelen van hun topzwemmers.

Ook deze punten tonen een sterke overeenkomst met wat de Australische zwemcoaches destijds wilden bereiken, punten die een grote omwenteling zouden betekenen in het centraal ingestelde Australische zwemmen in die tijd.

De veranderingen in de USSR kwamen niet gemakkelijk tot stand. De basis werd gevormd door de ontwikkeling van clubs die op eigen benen konden staan en door een generatie nieuwe coaches die zelfstandig konden werken en vertrouwen hadden in hun sporters, staf en zichzelf. Dat het aanvankelijk moeizaam ging werd mede veroorzaakt door teruglopende staatssubsidies. Het gedecentraliseerde systeem redde het echter met uitstekende resultaten tijdens de OS van 1992 (Barcelona).

Decentralisatie maakte het ook mogelijk meer sporters te faciliteren. Wanneer een coach succesvol was, kon deze zijn eigen beslissingen nemen en een sporter zelf richting de Olympische Spelen begeleiden. Zo won Alexander Popov in 1992 en 1996 de Olympische titel op de 50 en 100m vrije slag met begeleiding van coach Gennadi Touretski.

Rushall: “Gedecentraliseerde training en coaching in combinatie met centrale ondersteuning’ lijkt ook in Australië de juiste weg”.

Coaches in Australië waren niet erg onder de indruk van de prestaties tijdens de OS van 1992, iets dat bijdroeg aan de sterker wordende wens tot verandering.  Rushall suggereerde daarbij dat het Russische model als voorbeeld voor die verandering kan dienen. Immers, nadat daar de veranderingen waren doorgevoerd en ondanks forse weerstand en sociale problemen, beleefde de USSR zijn meest succesvolle OS tot op dat moment!

De verwachting van Rushall was wel dat centralisten in Australië zouden willen vasthouden aan de bestaande organisatiestructuur, op basis van gevestigde belangen en macht.

Australië in de afgelopen 20 jaar

(m.n. op basis van informatie m.b.t. de staat New South Wales – met dank aan Job van Duijnhoven)

In de afgelopen 20 jaar hebben er in Australië met enige regelmaat veranderingen plaatsgevonden. Het Australian Institute of Sport (AIS) werd vooral een dienstverlener. Anno 2016 is het aantal zwemmers dat daar traint, gering.

In New South Wales (NSW) zijn er in aanloop naar de OS van Sydney (2000), 5 trainingscentra (en coaches) aangewezen op 5 geografisch tactisch verdeelde plekken (4 in Sydney en 1 in noord NSW). Zwemmers in en rond Sydney konden in overleg met de hoofdcoach kiezen voor een programma dat het beste bij hen paste. Mocht dit na verloop van tijd niet blijken te werken dan was het mogelijk om naar één van de andere centra te gaan.

Dit waren de meest succesvolle jaren voor het zwemmen in  NSW. Na 2004 viel deze structuur echter uit elkaar en bleef er qua organisatie niet veel over.

In 2008 werd er in NSW een nieuwe hoofdcoach aangesteld, die het zwemmen opnieuw structuur gaf. Er werden 2 nieuwe High Performance Centra (HPC) ingericht met nieuwe coaches. Er kwamen een aantal sterke zwemmers naar deze HPCs (Libby Tricket, Eamen Sullivan, Geoff Hueghill) en een aantal nieuwe zwemmers ontwikkelden zich zodanig dat NSW met 8 zwemmers deelnam aan de OS in Londen (2012), waaronder James Magnussen).

De hoofdcoach zorgde ervoor dat getalenteerde zwemmers van kleinere clubs bij één van de HPCs ondergebracht werden.

De coaches van deze clubs waren hier niet altijd even gelukkig mee, waarschijnlijk omdat de communicatie hierover richting de clubcoach niet correct verliep.

De structuur bracht NSW wel zwemsucces en een groeiend aantal sporters in het nationale team.

Na 2012 werd het contract van de hoofdcoach niet verlengd. De HPCs hebben de jaren na 2012 sterk aan kracht verloren o.a. omdat niemand zich meer actief bezig hield met de doorstroom van zwemmers naar de HPCs. Het afgelopen seizoen was een matig seizoen voor NSW, met slechts 4 deelnemers aan de OS in Rio.

De situatie in de staat Queensland (Brisbane, Gold Coast & Sunshine Coast) was een geheel andere. Queensland heeft, verdeeld over de staat, acht HPCs. De hoofdcoach daar werkt goed samen met de HPCs en heeft een goede relatie met de clubs welke talent aanleveren.

Het is daar dan ook vanzelfsprekend dat een zwemmer van een kleinere club naar één van de HPCs gaat. Coaches van de HPCs werken goed samen met de andere coaches en geven veel terug. Het is in Queensland normaal dat coaches bij elkaar gaan kijken of dat ze trainingssessies samen verzorgen.

In algemene zin lijkt Australië haar beleid rondom HPCs iedere 4-8 jaar te veranderen. In de loop van 2013 werden de ‘Podium Centra’ ingevoerd. Er werden 13 teams/clubs aangewezen die zich de afgelopen jaren bewezen hadden. Iedere club kreeg een flinke financiële bijdrage om zo de topzwemmers bij deze clubs nog beter te faciliteren.

Dit werkte echter niet geheel volgens plan, omdat sommige topzwemmers besloten om bij een club te gaan trainen buiten deze structuur. Enkele van deze ‘Podium Centra’ kwamen zonder topzwemmers te zitten en er ging op die manier veel geld naar clubs zonder de gewenste zwemmers.

In Australië wordt er door sporters overigens meer gekeken naar de coach dan naar de organisatie (club).  Op jonge leeftijd wordt er vooral voor de club gekozen omdat er vaak studiebeurzen worden aangeboden, ook op goede privé scholen.

Op latere leeftijd als de zwemmers de middelbare school heeft afgerond, kiezen de zwemmers voor de coach. De meeste coaches hebben een duidelijke identiteit, waardoor de zwemmers makkelijker kunnen bepalen welke coach goed bij hen past.

In NSW ontstaat inmiddels een hybride structuur met enerzijds de clubs die ondersteund worden door het NSW Institute of Sports en anderzijds de z.g. ‘Carlile’ verenigingen, die een grote startgemeenschap hebben gevormd. Alhoewel de ‘Carlile’ verenigingen, vanuit hun behoefte aan onafhankelijkheid, hun eigen support netwerk willen opzetten, maken ze nu nog gebruik van de diensten van het NSW Institute of Sports. Er heerst binnen de staat een gezonde rivaliteit, welke als positief wordt gezien voor de ontwikkeling van de sport(ers).

Tot slot een belangrijk voordeel van Australië is dat zwemcoach daar een volledig betaalde  baan is.

 

Centralisatie: Benchmarking en Nederland naar 2020 (dl 4)

We beginnen met een beschrijving van de organisatie van het topzwemmen in een aantal landen die in Rio succesvol waren.

Groot Brittannië: met dank aan Oliver Brache
British Swimming is het Britse equivalent van de KNZB en is onderverdeeld in de (sectoren) ASA (Engeland), Scottish Swimming (Schotland) en Swim Wales (Wales). De individuele sectoren zijn verantwoordelijk voor de talentontwikkeling. British Swimming werkt nauw met hen samen om tot het meest effectieve beleid en programma te komen.

Groot Brittannië heeft twee NTCs in resp. Loughborough en Bath. Zij werken nauw samen met het EIS (English Institue of Sport) dat zorgt voor o.a. fysiotherapie, medische begeleiding, mentale begeleiding, wetenschappelijke ondersteuning, etc.

Beide NTCs zijn niet erg groot (7-10 zwemmers) en kennen strikte selectie criteria. Naast senioren, zwemmen er alleen in Loughborough twee zwemmers jonger dan 18 jaar.

In de aanloop naar 2012 waren er vijf NTCs. Door de slechte prestaties en de daaraan gekoppelde afname in budgetten, zijn er na de OS in Londen drie NTCs opgeheven.

Groot Brittannië presteert al ongeveer een decennium sterk tijdens EJKs. De deelnemers aan EJKs komen vooral van lokale clubs. Van de ploeg die dit jaar deelnam, kwam er één zwemster uit een NTC.

Van de 26 deelnemers aan de OS in Rio zwommen er acht bij een NTC, vier bij universiteitsteams en 14 bij lokale clubs/teams.

Veel goede zwemmers die ook een studie willen volgen, sluiten zich aan bij een universiteitsteam. Universiteiten met een goed zwemprogramma zijn: Loughborough, Bath, Edinburgh en Sterling. Goede clubs zijn o.a. City of Sheffield en City of Cardiff Swimming Clubs, die samen 4 OS deelnemers hadden. Het verhaal over Hannah Miley (4e in Rio) heb ik op deze pagina al eerder gepubliceerd. Over het algemeen wordt het zwemmen bij een NTC dan ook niet als essentieel gezien.

Naast het z.g. “World Class Swimming Program” kent Groot Brittannië 3 niveaus van individuele (financiële) ondersteuning:

  • Podium (ondersteunt sporters met medaille potentieel op grote toernooien)
  • Podium Potential (ondersteunt sporters met de potentie om het OS team voor Tokyo te halen)
  • Talent (ondersteunt  jonge sporters waarvan verwacht wordt dat zij door zullen groeien richting Podium Potentiel)

Het afgelopen seizoen zijn er 66 zwemmers financieel ondersteund.

 

Canada: met dank aan Carla Geurts
Swimming Canada heeft op dit ogenblik 4 “high performance” centra (HPCs) in resp. Victoria (British Colombia), Vancouver (British Colombia), Toronto (Ontario) en Montreal (Quebec).

Het Canadese team van Rio 2016 bestond voor minder dan de helft uit zwemmers uit deze HPCs: 14 op een totaal van 30. Van de overige 16 zwemmers, trainden er 6 buiten Canada (1 in Australië, 5 in de USA). Opvallend is dat enkele zwemmers dicht bij een HPC wonen (rondom Toronto), maar toch de voorkeur geven aan hun eigen coach.

Naast de HPCs kent Canada ook z.g. “Own the Podium” centra. Dit zijn sporttak overstijgende centra, verspreid over Canada die diensten kunnen verlenen op verschillende vlakken zoals testen en meten, kracht- en landtraining, voeding, mentale training, medische begeleiding etc. Deze diensten worden aangeboden aan alle sporten. De atleten met een z.g.  ‘carding’ (A-status) hebben een budget voor deze diensten. Ook aankomend talent en coaches kunnen in aanmerking komen voor deze diensten.

Zwemmers worden opgeleid binnen de lokale zwemverenigingen. Deze verenigingen worden doorgaans geleid door een professionele trainer, met een fulltime functie.  De opleiding voor trainers/coaches is goed ontwikkeld en wordt ondersteund door universiteiten.

De contributie bij een vereniging is hoog (grofweg het dubbele van Nederland) en door de grote afstanden, komen daar forse reis- en verblijfkosten bovenop.

Zo gauw zwemmers 18 zijn, vertrekken de meesten naar een universiteit om te zwemmen en te studeren. Canada kent een soort NCAA structuur, genaamd CIS. Ook in Canada kunnen Universiteiten zwemmers rekruteren en beurzen beschikbaar stellen voor goed presterende sporters. Uitkomen voor een universiteit is financieel ook aantrekkelijk omdat trainings- en de meeste wedstrijdkosten gedekt zijn van september t/m april (einde van het CIS zwemseizoen). Veel zwemmers gaan dan terug naar hun eigen vereniging.

De beste universiteiten op zwemgebied zijn University of British Columbia (UBC) in Vancouver en University of Toronto (UofT). Beide steden hebben een HPC en er bestaat een goede samenwerking tussen de universiteitscoaches en de coaches van de HPCs.

Voor jong aanstormend talent wordt vooral lokaal zoveel mogelijk geregeld, zodat ze thuis kunnen blijven wonen. In extreme gevallen verhuizen de ouders om hun kind te begeleiden. Penny Oleksiak (16) komt overigens uit Scarborough een voorstad van Toronto en heeft alle voorzieningen altijd dicht bij huis gehad.

Leden van het Nationale Team hebben, naast goede sportfaciliteiten en begeleiding, ook financieel geen reden tot klagen. Eventueel collegegeld wordt vergoed  (per jaar dat een zwemmer in het Team zit) en de z.g. carding (A-status financiering) is goed.

Ook de coaches die een zwemmer in het Nationale Team hebben krijgen een bonus.

 

Denemarken: met dank aan Winnie Faber
Als land met een relatief gering aantal inwoners (5,6 miljoen) doet Denemarken het al een aantal jaren bijzonder goed tijdens internationale zwemtoernooien. In Rio telde de ploeg 15 zwemmers/sters en behaalde in het zwembad twee medailles en acht finaleplaatsen.

Alhoewel er momenteel sprake is van een sterke generatie zwemsters, timmert het land ook in de breedte en bij de jeugd aan de weg. De Denen presteren doorgaans sterk tijdens EJKs en wonnen dit jaar b.v. de 4×100 vrij meisjes. De uitslagen van Deense Kampioenschappen laten t.o.v. Nederland een hoog niveau en veel breedte zien op veel slagen en afstanden.

De OS ploeg in Rio bestond uit zeven zwemmers uit het NTC, waarvan er twee langere tijd in Australië trainden en ook in Rio door deze coach werden begeleid. Van de overige acht deelnemers, zwommen er drie bij lokale clubs en vijf in de USA.

Het NTC (rond de 10 zwemmers) heeft een hoofdcoach en een assistent. Daarnaast is er een Nationale coach, die zowel clubs als het NTC ondersteunt. Door het vertrek van de hoofdcoach van het NTC, liepen de diverse functies de afgelopen 18 maanden nogal door elkaar. De clubcoaches zijn een belangrijke overlegpartner in het tot stand komen van beleid en programma.

Veel hoofdcoaches bij grotere clubs in Denemarken zijn in vaste dienst. Omdat gemeentes het zwemwater gratis ter beschikking stellen aan deze clubs, kan het grootste deel van de contributie naar het salaris van de coaches gaan. Assistenten worden vaak betaald naar het aantal uren dat zij werkelijk training geven.

 

Nederlands zwemmen anno 2016

Samen trainen om beter te worden hebben we altijd al gedaan. Ikzelf deed dat in de 70-er jaren met zwemmers uit Apeldoorn, Schiedam, Zuid Afrika, Rhodesië (nu Zimbabwe), Australië en 2 clubs uit Den Haag. In de 80-er jaren ontstond in Amsterdam een trainingsgroep o.l.v. Cees Vervoorn met zwemmers uit Utrecht, Gelderland, Friesland en Amsterdam, allen met Olympische ambitie. Aan het eind van de jaren 90 ontstond Topzwemmen Zuid Nederland en enkele jaren later Topzwemmen Amsterdam, beide vanuit particulier initiatief en met diezelfde Olympische ambitie.

In de loop van het vorige decennium nam de KNZB de teugels in handen en ontstonden vanuit genoemde organisaties de beide NTCs. Het eerste artikel in deze serie over centralisatie (in de USSR) bevat o.a. de volgende twee paragrafen:

Centralisatie als breekijzer.
Het doorbreken van een bestaande organisatiestructuur met als doel het prestatieniveau te verhogen.
Centralisatie als tijdelijke organisatievorm
Centralisatieplaats laten maken voor decentralisatie om tegemoet te komen aan de behoeften en ontwikkeling van betrokkenen (sporters, coaches en bestuurders).

Achteraf vraag ik mij af waarvoor dat breekijzer nu nodig was en wat het aan meerwaarde heeft opgeleverd. Daarnaast is er van enige decentralisatie in het afgelopen decennium ook geen enkele sprake geweest. Sterker nog, Nederland is zo’n beetje het meest gecentraliseerde zwemland, met naast twee NTCs, ook nog vier RTCs (and counting). Ik laat hier de talentcentra (TCs) verder buiten beschouwing.

Inmiddels heeft de KNZB het topzwemmen en de talentontwikkeling in haar greep. De organisatie vertoont trekken van (naar Rogier Offerhaus (2007): Alle neuzen dezelfde kant op), een machtsorganisatie met intimiderend leiderschap en afhankelijke ‘kenniswerkers’. Dat wordt op de werkvloer zo ervaren en er is een sterk WIJ vs. ZIJ gevoel ontstaan. En dat WIJ vs ZIJ gevoel wordt versterkt doordat de KNZB zich niet kwetsbaar opstelt door haar gevoerde beleid en behaalde resultaten ook buiten ‘Nieuwegein’ ter discussie te stellen en voorgenomen beleid te bespreken.

Daarnaast helpt het niet wanneer:

  • zwemmers achter de rug van hun trainer om voor een RTC worden benaderd.
  • NTCs/RTCs water huren ten koste van de lokale clubs en vervolgens met vier zwemmers op vier banen trainen naast de lokale club, die hetzelfde aantal banen met het (meer dan) 10-voudige aantal zwemmers moet delen.
  • er vrijkaartjes en aparte tribunevakken zijn tijdens ONKs voor ouders van sporters die binnen NTCs/RTCs zwemmen.
  • zwemmers van binnen de structuur ook zonder limiet aan nummers op een ONK mogen deelnemen.
  • De KNZB de wedstrijdkalender zo vol plant (met bv Challengers, minioren-junioren-jeugd circuits), dat er geen ruimte meer is voor verenigingen om eigen wedstrijden te organiseren. De vereniging verliest daardoor een vaak belangrijke bron van inkomsten.

Het draagt allemaal niet bij aan een gezonde cultuur.

Ben ik dan tegen centralisatie? Helemaal niet: samen trainen onder deskundige (bege)leiding binnen een goede infrastructuur is prima. In een aantal door mij in deze serie beschreven voorbeelden werkt het goed. Verschillende zaken vallen in die voorbeelden echter op:

  • NTCs/HPCs (High Performance Centers) vormen een onderdeel van een volwaardige, door alle partijen geaccepteerde, hybride structuur. Zwemmers maken daarin hun eigen keuzes.
  • NTCs/HPCs zijn er uitsluitend voor de absolute top. Als er al jongeren in zwemmen, dan behoren zij tot die top en wonen bij hun ouders thuis.
  • Talentontwikkeling vindt dicht bij huis (bij de verenigingen) plaats.
  • NTCs/HPCs (in ieder geval in Australië) ontstaan bottom-up en bij bewezen succes worden zij van hogerhand erkend en ondersteund.
  • Financiering loopt vaak (ook) via sporters (en coaches), zodat zij zelf de voor hen beste trainingssituatie kunnen vormgeven.

Talentontwikkeling en centralisatie?

Dicht bij huis, thuiswonend train je bij een trainer waar het perfect mee klikt. Op enig moment word je zelfs zo goed dat de KNZB vindt dat het anders moet.  Een RTC met een nieuwe trainer die vindt dat het anders moet; ver van huis met lange reistijden of (te) vroeg uit huis, naar een nieuwe school waar je wat langer over mag (of moet) doen. Of op een wat lager niveau. Een (para)medische begeleiding die vindt dat het anders moet. En dan……. dan lukt het niet zo goed. Je prestaties vallen tegen en je voelt je niet zo thuis. Je mist je familie, je vrienden en vriendinnen op school en in het zwembad. En je prestaties blijven tegenvallen. Oorzaak en gevolg kunnen flink door elkaar lopen.

Met het geluk van het kind op de eerste plaats, lijkt er veel te zeggen voor talentontwikkeling dicht bij huis. De toenemde centralisatie via RTCs heeft nog wat meer schaduwkanten:

  • de KNZB selecteert zwemmers op jonge leeftijd. Het is niet onwaarschijnlijk dat dit relatief vaak de vroeg-rijpers/ontwikkelaars zijn, met per definitie een hoog risico op afvallen. De laatbloeiers (zeg maar de Adam Peaty’s) vallen vaak buiten de RTC boot.
  • de voorbeelden, de aanjagers verdwijnen steeds uit de vereniging en het gemiddeld niveau van de groep wordt afgeremd. Daar hebben de laatbloeiers dan weer last van.
  • trainers zien continu hun pupillen weggehaald worden, terwijl zij prima in staat bleken te zijn ze op te leiden.
  • trainers ontwikkelen zich niet verder. Niet aan de hand van de ontwikkeling van hun beste zwemmers én… trainers komen niet in aanraking met het internationale zwemmen. Nagenoeg alle internationale evenementen worden begeleid door één van de vele bondscoaches.

Nederlands zwemmen naar 2020

Ik claim niet de wijsheid in pacht te hebben én er zijn meerdere wegen die naar Tokyo kunnen leiden. Toch wil ik besluiten met het schetsen van wat contouren richting Tokyo en verder:

  • het aantal topzwemmers in Nederland is beperkt. Biedt één centrale trainingslocatie aan voor deze zwemmers, maar respecteer en ondersteun ook andere keuzes. Op dit moment lijkt Eindhoven de voor de hand liggende locatie, alhoewel het woord centraal in geografische zin niet direct van toepassing is.
  • zorg voor talentontwikkeling dicht bij huis. Richt je op verenigingen om dit vorm te geven. Regelmatige centrale bijeenkomsten, gericht op de ontwikkeling van trainers/coaches en hun zwemmers, horen daarbij.
  • het westen van ons land heeft (straks) een flink aantal uitstekende 50m baden t.b.v. het opleiden van talenten tot topsporters. Baden o.a. in Alkmaar, Amsterdam, Utrecht, Amersfoort, Den Haag, Dordrecht en Rotterdam. Voer nadrukkelijk beleid op het tot standkomen van goede faciliteiten in andere regio’s. Voer tevens beleid dat gericht is op de betaalbaarheid van onze sport.
  • versterk de competenties van trainers/coaches m.b.t. het opleiden en begeleiden van talent.
  • neem de individuele zwemmer als uitgangspunt en sluit niemand uit!

Eerst maar eens van machtsorganisatie naar resultaatorganisatie:

VAN wie betaalt, bepaalt NAAR wie presteert, ‘bepaalt’!

Hans Elzerman

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *